"In de Wiemel,
liggende midden in de dorpskom op enkele honderden meters van de
Groote Kerk, woont heel alleen Mej. Berkelmans, die een van ouds
bekende winkel in ijzerwaren en huishoudelijke artikelen drijft.
Een gedeelte van haar huis was verhuurd aan Nol v. d. Zanden die het
met zijne vrouw bewoonde. Over den zolder kan men van de ene in de
andere woning komen.
Reeds meermalen had Mej. B., die sinds eenigen tijd gewoon was naar
de mis van acht uren te gaan, geld vermisd, dat ontvreemd moest
wezen tijdens haar kerkgang; 't waren altijd maar kleine sommetjes,
nooit meer dan enkele guldens. Daarom had zij haar buurman P.
Munsters gevraagd, of hij onder de mis bij haar op het huis wilde
passen, en deze had dat bereidwillig aangenomen. Munsters was wel
oud en enigszins gebrekkig, doch eerlijk en niet bang.
Zondag zou hij voor 't eerst de huiswacht doen.
Toen de Mis goed en wel aan was, kwam Nol v. d. Zanden de keuken van
Mej. B. waar Munsters zat, binnen en dat vertrek zou na weinige
oogenblikken het toneel wezen van 'n allervreeselijkst drama. v. d.
Z. zich herkend en betrapt ziende, moet verscheidene malen gevraagd
hebben, om de zaak niet ruchtbaar te maken, maar de oude Munsters
wilde daar niets van hooren. Toen moest v. d. Z. hem toegezegd
hebben, dat hij hem dan kapot maakte.
Er ontstond 'n worsteling, waarbij het oudje tegen den vloer werd
geworpen en met een mes, dat op tafel lag, werd nu de ijselijke
moord gepleegd. Het ging er zoo verschrikkelijk toe, dat het
moordtuig in stukken brak, maar met het halve mes werd het werk
voortgezet. Dat stuk werd in 't bloed gevonden. De hecht met een
stuk van 't lemmet is later uit 't privaat gehaald.
Toen zijn slachtoffer reeds den geest had gegeven, moet de
moordenaar zich verwijderd hebben ter voldoening aan een natuurlijke
behoefte, daarna is hij weer teruggekeerd en is nog verder aan het
kerven gegaan.
De hals werd zoo toegetakeld, dat het hoofd maar even meer aan den
romp hing. De afschuwelijkste wonden schijnen nog na den dood te
zijn toegebracht.
De moordenaar heeft de achterdeur open gezet, is toen weer over den
zolder naar zijn woning gegaan, heeft zijn boezeroen uitgewasschen
ect. Toen heeft hij zich in koelen bloedde naar den brigadier der
rijksveldwacht begeven, en hem meegedeeld, dat er een moord gedaan
was.
Beiden hebben zich naar de plaats van den moord begeven, en daar
hebben zij Munsters gevonden in den toestand, zooals beschreven is.
Gelijk gemeld wordt, heeft de brigadier v. d. Z. naar de
geestelijkheid gestuurd. Weldra verschenen de W. Eerw. Heer kapelaan
De Kort, alsook Dr. Crobach. Terwijl de geestelijke het H. Oliesel
toediende, indien de levensgeesten nog niet geheel waren geweken,
knielde de moordenaar daarbij ook heel godvruchtig neder.
De burgemeester van
Deurne werd bereids telefonisch met de misdaad in kennis gesteld en
was zoo spoedig mogelijk ter plaatse aanwezig., waar hij zijn orders
gaf.
Daar het telegraafkantoor was gesloten, werd het gerecht op 't
bureau van 't spoorwegstation telegrafisch bericht gezonden. Nadat
door den burgemeester en den brigadier een onderzoek was ingesteld,
vielen de vermoedens op den persoon van Nol v. d. Zanden. Deze begaf
zich echter tegen tien uur ter kerk, stond na de mis nog even op 't
marktveld, ging vervolgens een borrel drinken en is later nog
geweest in een café langs den weg naar Helmond. Daar verloor men
zijn spoor.
Na de hoogmis werd het lijk op een wagentje gelegd, en in een der
benedenlokalen van 't raadhuis geplaatst, in afwachting van 't
gerecht uit Roermond.
Aan den anderen kant van den gang hield de fanfare hare gewone
repetitie, wat vele ingezetenen ontstemde.
De adjunct-inspecteur Van Zwicht uit Helmond was spoedig hier met
zijn speurhond en deze wist een met bloed bevlekt boezeroen van v.
d. Z. op te sporen, zoodat het toen reeds zoo goed als vaststond,
dat deze de moordenaar was. Doch onder al die bedrijvigheid was v.
d. Z. verdwenen; het laatst was hij gezieb aan Den Heleman, op den
weg naar Helmond.
In den kortst mogelijken tijd werd een klopjacht gehouden in
verschillende door heide en bosschen, doch vruchteloos, den ganschen
middag en gedurende den avond werd er gezocht evenwel zonder hem te
vinden. De weg naar Helmond zag als 't ware zwart van de
belangstellenden en nieuwsgierigen. Menigeen dacht niet anders dan
dat hij zich zou gezelfmoord hebben.
Tegen zever uren werd v. d. Z. gezien nabij 't haspelfabriek, waar
hij op zijn eentje dwars de spoorlijn over stak.
Opmerkelijk is het, dat de moordenaar 's avonds circa half negen
thuis is geweest, om zijn schoenen te verwisselen tegen klompen,
zonder dat hij toen is opgemerkt door de politie.
Hij zeide tot zijn vrouw, niet van de snuggerste, dat hij tegen half
een weer terugkwam. De vrouw moet dat de politie hebben medegedeeld.
Te middernacht werd de moordenaar bij zijn woning
gearresteerd. Hij bekende direct den moord te hebben gepleegd en
werd in 't raadhuis in verzekerde bewaring gebracht. 's Morgens deed
de blijde tijding de rondte door 't dorp: "Ze hebben Nolle".
Maandagmorgen al
vroeg stond er nabij 't raadhuis heel wat volk; eenigen gingen heel
nieuwsgierig

Markt Deurne |
door de ruiten gluren, om te zien, wat men binnen
verrichtte. Zij werden door de marechaussee's echter weldra op
eerbiedigen afstand gehouden. Binnen werd de sectie op 't lijk
verricht door onder andere Dr. L. Crobach uit Amsterdam, die
toevallig hier vertoefde eb Dr. Nuyens uit Helmond. De moordenaar,
die met het lijk geconfronteerd werd, bleef uiterst kalm, hij
verbleekte noch verbloosde, deed op bevel de oogleden van de oogen
ect. Even kalm met - met een kalmte om er van te ijzen - liet hij
aanschouwelijk zien, hoe hij den moord gepleegd had.
De
verslagene is zooals we zeiden een man van ruim zeventig jaren,
vader van gehuwde kinderen, die met zijn vrouw in de buurt woonde.
De moordenaar is iemand van wie van te voren niets kwaads bekend
was, op zijn verleden weet niemand iets te zeggen. Nu hoort men, dat
hij af en toe lui was. In school was zijn gedrag steeds uitmuntend,
maar hij was zeer dom, wat trouwens aan zijn uiterlijk te zien is.
Hij is ruim dertig jaar oud en van behoeftige, maar brave ouders
geboren, op wien niemand ooit iets te zeggen heeft geweten.
Men
staat er algemeen versteld over, hoe deze man tot zulk een
gruweldaad heeft kunnen komen. Hij is nooit heel snugger
en daarbij min of meer bloode geweest. Wij weten niet dat hij ooit
iemand kwaad deed.
Op het werk was hij vaak de speelbal zijner kameraden. Had hij een
krachtig man tegenover zich getroffen in plaats van den ouden
Munsters, hij zou waarschijnlijk niet aan een moord gedacht hebben,
maar misschien van schrik op de knieën gevallen zijn. Hoe het zij,
de misdaad, die hier is gepleegd, is afschuwelijk en men ijst
werkelijk bij 't verhaal, als men hoort, op welk een wreede, ja,
meer dan onmenschelijke manier hier te werk is gegaan. Twee familiën
zijn hier in diepen rouw gedompeld en lang zal er nog gesproken
worden over dit vreeselijke drama, gelijk men er hier, zoover we
kunnen nagaan, nooit een tweede zag.
Nader
vernemen wij dat, toen de moordenaar gisteren namiddag te Roermond
aankwam, de straten van het station tot aan de gevangenis vol volk
stonden.
Van der Z. moet aldaar, omtrent de laatste minuten die den moord
vooraf gingen, eene andere verklaring hebben afgelegd, dan hij eerst
gedaan heeft tegen de politie. Volgens deze laatste verklaring heeft
Munsters niet halstarrig volgehouden, hem als dief bekend te zullen
maken, maar heeft deze de moordenaar
tot driemaal toe gebid en gesmeekt, om het toch geen kwaad te doen.
Ook moet hij bekend hebben, reeds voor een paar weken het plan te
hebben opgevat om, indien hij iemand op zijn wekelijkschen rooftocht
zou ontmoeten, onverschillig wie hij ook mocht zijn, dezen te zullen
vermoorden. Wij geven dit laatste echter onder voorbehoud.
Den
ganschen dag stonden er nieuwsgierigen op 't marktveld.
Met den trein die 4,32 hier aankomt, kwam het parket uit Roermond,
bestaande uit de heeren Mr. Mathon, Officier van Justitie, Me.r.
de Vos de Wael, Rechter-Commissaris en een beëdigd klerk.
Het lijk was toen reeds gekist. Dinsdagmorgen om acht uren werd de
kist door zes geburen uit het raadhuis gedragen en het lijk op het
R. K. kerkhof begraven.
Niemand volgde de baar. Velen stonden op den uitkijk of de
moordenaar niet naar Roermond zou worden gebracht. Dit geschiedde
eerst met den trein van 3.19.

Marinus Vlemmix maakte deze
tekening. |
Tegen 3 uur werd hij zwaar geboeid
tussen twee marrechausseës weggeleid, op het plein stond
nogal volk, en vele stemmen van verontwaardiging over 't
afschuwelijke feit stegen op.
Aan de stationsstraat stonden de menschen aan de
deur om den gevangenen te zien vertrekken. Een heele
troep volks deed hem uitgeleide tot het station en bij
't vertrek van den trein gaf de menigte weder haar
afkeer lucht door jouwen en roepen.
|
Dinsdag
31 Mei diende voor de arrondissementsrechtbank te Roermond de
zaak van A. v. d. Zanden, oud 33 jaar, arbeider wonende te
Deurne, thans gedetineerd te Roermond, beklaagd van doodslag
voorafgegaan van poging tot diefstal met inklimming, gepleegd
met het oogmerk om bij betrapping op heeterdaad aan zich zelven
straffeloos te verzekeren.
Als getuigen waren gedagvaard de heeren Dr. L. Crobach arts te
Amsterdam en Chr. Nuijens, arts te Helmond, die beiden verslag
uitbrachten hunner bevindingen en als onmiddellijke oorzaak van
den dood vaststelden het doorsnijden van den nervus vagus.
Vervolgens werd gehoord brigadier Maliepaard uit Helmond, die
het volgende omstandige verhaal gaf:
"Op den morgen van den 9den April ben ik na telegrafisch bericht
ontvangen te hebben, dat er in Deurne een moord gepleegd was,
direct daarheen vertrokken en heb het verder onderzoek geleid.
ik heb het lijk dat de Burgemeester mij aanduidde, als het lijk
van P. Munsters den vermoorde op het raadhuis op een tafel zien
liggen, heb proces-verbaal van overgave opgegeven, en het aan de
dokters overgegeven, die de sectie hebben verricht. Verder
onderzoek heb ik ingesteld op de plaats van het gebeurde zelf,
waar ik in een plas bloed in de keuken voor de tafel een stukje
mes vond, dat door mij direct in beslag werd genomen. Vervolgens
heb ik de vrouw van beklaagde gehoord, omdat ik v. d. Zanden die
niet niet in zijn woning te vinden was van den moord verdacht.
Ik doorzocht zijn huis en vond in een mand op de opkamer een nog
natte boezeroen, waarin vlekken te bespeuren waren toen ik ze
tegen de zon hield. De vrouw ontkende de boezeroen gewasschen te
hebben.
In de keuken vond ik achter de deur een handdoek waarin ook
vlekjes bloed waren. Ik telefoneerde terstond naar alle brigades
en verzocht opsporing van den verdachte.
's Nachts om half een kwam de verdachte naar zijne woning terug,
waar wij ons verdekt hadden opgesteld. Hij had de klompen in de
hand en stond aan het raam te luisteren. Terstond grepen wij hem
vast en vroegen hem of hij de moordenaar was, waarop hij
antwoordde, dat hij het niet gedaan had. Op het raadhuis bekende
hij na met het lijk van P. Munsters geconfronteerd te zijn.
Hij verhaalde verder omstandig, dat hij vroeger reeds meerdere
diefstallen had gepleegd n. l. op 1 Januari en 13 Maart. Dat hij
op den bewusten morgen boven op zolder over eene 2 meter hooge
schutting was geklommen, het luik geopend had en langs de trap
naar beneden was gegaan. Toen hij halverwege was bemerkte hij in
een zijkamertje P. Munsters. Ik vroeg hem, waarom hij niet
teruggegaan was, waarop hij antwoordde dat het reeds lang in
zijn bedoeling lag iemand van het leven te berooven, wie het ook
was.
Op mijn verdere vraag of hij een mes bij zich had, zeide hij te
weten, dat in een schuiflade in de keuken de messen lagen.
Het was zijn vaste voornemen, ook reeds bij voorige diefstallen
degene, die hem betrapte te vermoorden. Beklaagde is toen de
trap afgegaan, waarop Munsters hem toeriep: Ha, daar heb ik den
schelm! Na dit gezegde heeft beklaagde Munsters direct
vastgepakt en is er een worsteling ontstaan wat duidelijk
blijktbuit de bedgordijnen, die gescheurd waren. Munsters werd
vervolgens op den grond geworpen, waarop v. d. Zanden hem
de linkerknie tegen het hoofd en de rechterknie op de borst
zette; Munsters riep toen: laat me los, dan zal ik niets zeggen.
v. d. Zanden bleef evenwel bij zijn voornemen om hem te
dooden.
Met de rechterhand heeft hij de misdaad gepleegd.
Op de vraag van de president of de brigadier dit zeker wist,
antwoordde deze: Beklaagde heeft gezegd, dat hij wel links was,
maar toch met zijn rechterhand de misdaad pleegde. Hij heeft hem
op brigadier Koolen de proef laten nemen, natuurlijk zonder mes
en toen heeft hij het juist gedaan, zooals hij het had verteld.
Na het bedrijven van de misdaad is de moordenaar weer langs
denzelfden weg teruggekeerd, is naar de bestekamer gegaan, waar
het mes, dat hij in zijn zak had gestoken, in het privaat viel.
Hierna ging hij op dezelfde wijze weer naar de woning van
Berkelmans terug om te kijken of Munsters dood was, was dat niet
het geval geweest, dan zou hij hem toen nog van het leven hebben
beroofd om tenmin- ste niet in de gevangenis te komen.
Verder heb ik mijn onderzoek vervolgd; de bestekamer heb ik
laten leegmaken en vond het afgebroken mes, dat geheel paste aan
het stuk, dat door mij reeds in beslag was genomen.
De president bracht een woord van dank aan brigadier Maliepaard
voor de uitstekende wijze waarop hij het onderzoek heeft geleid.
De Officier van Justitie sluit zich hierbij aan; zelfs de
kleinste bijzonderheid is niet aan de aandacht van den brigadier
ontsnapt; hij zal dit rapporteren aan de overheid.
Getuige Marie Berkelmans herhaalt nog eens wat hierboven reeds
is medegedeeld en doet uitkomen, dat zij terstond v. d. Zanden
verdacht.
Petronella Noyen, vrouw van Th. Bel, heeft beklaagde 's morgens
op het privaar gezien en meende aan zijn doen en laten iets
vreemds te merken.
A. Steunenberg, schoenmaker, heeft op denzelfden morgen
beklaagde een paar schoenen aangemeten. Beklaagde deed toen heel
gewoon en beefde zelfs niet toen hij zijn voet uitstak. Hij
sprak hem nog over werk, dat hij de volgende week moest
verrichten.
L. Flipsen heeft omstreeks 8 uur in de woning van mej.
Berkelmans een gerochel gehoord.
De brigadier, F. v. d. Warenburg, doet het volgende verhaal:
Omstreeks 9 uur is v. d. Zanden bij mij geweest, vertellende,
dat Pietje Munsters vermoord was. Op mijn vraag wie dat gedaan
had antwoordde beklaagde, dat hij dat niet wist. Ik ben direct
naar de woning van mej. Berkelmans gegaan en zag het manneke in
zijn bloed badende liggen. Beklaagde is direct naar de Pastorie
gegaan om geestelijke hulp in te roepen.
Toen de geestelijke daar was heb ik gezien, dat v. d. Zanden nog
op zijn knieën bij het lijk zat en mee bad. Ik heb mej.
Berkelmans direct gehoord doch deze wist mij niet veel in te
lichten, ze zei wel: v. d. Zanden zal het waarschijnlijk wel
gedaan hebben.
Het lijk heb ik direct naar her raadhuis laten brengen.In de
woning van v. d. Zanden ben ik direct gaan
zien en heb bevonden, dat er over de schutting was geklommen;
dit kon ik constateeren, doordat er stof boven op de balk was
weggeveegd. Mijn vermoeden viel toen ook op v. d. Zanden, maar
die was toen reeds verdwenen.
's Nachts om half een is hij gepakt. Toen v. d. Zanden bij me
kwam om me de moord mede te delen kreeg ik in het geheel geen
vermoedens. Hij zag er niets verschrokken uit en beefde in het
geheel niet. Ik kreeg heelemaal niet den indruk dat hij me
bedroog. Ten ongunste van van beklaagde heb ik nooit iets
gehoord. Hij drinkt wel eens graag een borreltje, maar iets
slechts heeft hij nooit uitgezet. 't Is een domme lummel, een
luie vent, maar met de politie is hij nooit in aanraking
geweest. Hij heeft twee kinderen gehad en is overigens van nette
familie.
Beklaagde v. d. Zanden wordt ondervraagd. De verschillende
antwoorden, die hij op de vragen van den president geeft, kunnen
wij als volgt samenvatten. Den 1ste Januari en 13 Maart heeft
hij geld weggehaald bij mej. Berkelmans. Telkens was hij over
het muurtje. Op den bewusten morgen had hij dat ook weer gedaan
met de bedoeling om 2 gulden te stelen. Hij zou zelfs ook meer
weggenomen hebben als er meer gelegen had en zoo hij een bewaker
mocht vinden wou hij hem zeker dooden.
Hij zag P. Munsters en dacht: Nou ben ik verraden! Een mes had
hij van huis niet meegenomen maar wist ze wel liggen bij
Berkelmans. P. Munsters had hem nog om vergiffenis gesmeekt maar
hij had hem terstond achterover geworpen, zijn knie had hij op
de borst gezet en hem tweemaal door den hals gesneden. Toen is
hij weder naar zijn eigen woning teruggekeerd, is benauwd
geworden en is naar her privaat gelopen, waar het mes hem uit
zijn onderbroek viel. Vervolgens ging hij schoenen aanmeten en
kijken of Munsters wel goed dood was. Daarna ging hij naar de
Hoogmis. Naar den brigadier en pastoor was hij ook geweest en
tenslotte is hij gevlucht. De achterdeur van het huis van
Bekelmans had hij open gelaten om vermoedens te wekken, dat een
ander den moord zou hebben gedaan. Zijn bedoeling was om zich in
België buiten het bereik van de politie te stellen.
Requisitoir van den
Officier van Justitie |
Edelachtbare
Heeren!
Er zijn van die misdrijven zoo zwaar, zoo ernstig, dat men
zich afvraagt hoe kan een christenmensch er toe komen ze te
bedrijven.
Wij lezen in de couranten, dat er in groote steden menschen
gevonden worden, die 't er niet op zien enennaaste te
berooven en te vermoorden. Men bestempelt ze niet ten
onrechte met den naam 'Apachen'.
Hier vraagt men zich af hoe in het stille en landelijke
Deurne een man, waarvan niets slechts te zeggen valt, een
braaf huisvader er toe gekomen kan zijn in koelen bloede met
overleg en voorbeachten rade, een ouden afgeleefden man, die
hem niets in den weg had gelegd, een man die wegens zijn
hoogen leeftijd was voorbestemd nog slechts kort te leven -
om het leven te brengen - vertredend alle goddelijke en
menschelijke wetten.
Het is ons een raadsel gebleven, na de persoonlijke
kennismaking met den beklaagde, hoe deze eenvoudige
peelwerker op eens geworden is een lage moordenaar. Wij
moeten het eenige zoeken in zijn dorst naar geld.
Niet tevreden met zijn verdienste, wilde hij méér geld
hebben om méér te kunnen verteren. Dat alleen heeft hem
ertoe gebracht Pietje Munsters van het leven te berooven.
Vrouw Berkelmans wist,
dat reeds meerdere malen geld uit hare
woning werd vermisd en wel op 1Januari en 13 Maart. Teneinde
er nu achter te komen wie steeds hare woning binnenkwam,
kreeg zij het ongelukkig idee Pietje Munsters te vragen om
toezicht in hare woning te komen houden. Ik zeg het
ongelukkig idee, want indien er gestolen wordt zou het toch
de eerste weg zijn de politie te waarschuwen, die zich
verdekt kan opstellen, maar roept men niet iemands hulp in,
die zelf hulpbehoevend is en op een stokje leunend zich moet
voortbewegen.
Op den bewusten dag hield Pietje Munsters dus den wacht en
schijnt zich nog een boterham te hebben afgesneden, waardoor
het mes op tafel is blijven liggen. Reeds tweemalen had
beklaagde met succes diefstal gepleegd en kwam de gedachte
toen reeds bij hem op, dat hij betrapt zou kunnen worden,
als daar iemand zou zijn en het bekend wordt, dat ik de dief
ben en zou ik gestraft worden, daarom liever alles verliezen
dan van diefstal betrapt te moeten worden. Wie ik dus ook
vind hij moet stervend vallen onder mijne hand.
Dit zwarte voornemen heeft beklaagde helaas ten uitvoer
gebracht. In den morgen van 10 April is hij wederom naar de
woning van juffrouw Berkelmans gegaan. Pietje Munsters, die
zich aldaar bevond, vertoonde zich voor beklaagde, deze
stormde de trap af wierp zijn slachtoffer tegen den grond,
ging op hem zitten en sneed hem nagenoeg het hoofd van den
romp, niettegenstaande de oude in doodsangst verkeerende man
zijn stramme handen uitstrekte en zei: 'och laat me met
rust; ik zal niets vertellen'. Doch alles hielp niets. Als
een roofdier heeft hij den grijsaard op den grond geworpen,
zijn knie op zijne borst gedrukt eerst rechts, toen links,
toen van onderen en daarna van boven gesneden, zoodat het
hoofd bijna van den romp gescheiden was.
Daar lag de arme grijsaard badende in zijn bloed. Beklaagde
is naar buiten gegaan en den schijn willen wekken, dat
vreemde dieven daar hadden huisgehouden heeft hij achter de
deur open gedaan is naar het privaat geloopen, waas het mes
gevonden is. Het was echter voor beklaagde nog niet genoeg.
De mogelijkheid zou nog kunnen bestaan, dat het slachtoffer
nog leefde. Daarom is hij teruggegaan om te zien of hij
voorgoed dood was. Indien er nog een ademtochtje had
ingezeten zou hij hem voorgoed gedood hebben. Alsof er niets
gebeurd was heeft beklaagde nog zijne kleeren uitgewasschen.
Edelachtbare Heeren, dat ik hier verschillende getuigen voor
uwe rechtbank gebracht heb, is alleen geweest om u aan te
toonen met welke koelbloedigheid beklaagde heeft gehandeld.
Men moest afschuw van zich zelven hebben gehad en met angst
op de toekomst zich verborgen hebben in een hoek, om niet te
worden gevonden maar neen, beklaagde ging de straat op, zich
nog een paar schoenen laten aanmeten en zooals de
schoenmaker ons zooeven zelf verklaard heeft, heeft hij
zelden van iemand de maat genomen die zijn voe zoo stil
zonder beven kon houden. Beklaagde ging zelfs nog verder.
Hij is nog geestelijk hulp wezen halen en terwijl de
priester met het H. Oliesel gekomen, dit het slachtoffer
toediende, knielde hij neer zonder de minste aandoening om
in schijn te bidden, want neen, iemand, die zoo iets doet is
niet in staat te bidden. Hij gaat nog eenvoudig naar de kerk
om God te aanbidden, maar hoe is het mogelijk, dat het
kerkgebouw niet op hem is neergevallen?
Beklaagde is 's avonds nog naar huis teruggeweest. De
wroeging joeg hem naar zijn woning. Hij wilde nog afscheid
nemen van zijne vrouw, denkende dat ze hem niet verdachten -
om daarna de wijk naar België te nemen.
Ziedaar Edel Achtb. Heeren een bijna voltooide roofmoord,
die alleen niet tot voltooiïng is kunnen komen, omdat Mej.
Berkelmans alles had medegenomen.
Het feit, waaraan beklaagde zich heeft schuldig gemaakt, is
een der zwaarste feiten, die de wet kent en is volkomen
gelijk te stellen met moord. Zijne handeling heeft hij met
voorbedachten rade gepleegd, waarvoor de zwaarste straf
geëist moet worden.
Voor deze misdaad wordt gewoonlijk levenslange
gevangenisstraf van twintig jaren geëist. Nu blijf de vraag
slechts welke straf spr. zal moeten eischen.
Ik ben steeds gewoon en heb ook getracht voor dien
diepgevallen mensch verzachtende omstandigheden te vinden.
Ofschoon hij uitdrukkelijk het voornemen had iemand van het
leven te berooven had hij toch geen voorwerp medegenomen om
die daad te bedrijven, omdat hij wist dat er messen aanwezig
waren.
Beklaagde heeft de bedoeling iemand van kant te maken en nu
had evengoed kunnen zijn, dat er iemand was krachtiger dan
hij.
Als verzachtende omstandigheid pleit voor hem ten eerste
zijn vlekkeloos leven en rouwmoedige bekentenis. Beklaagde
heeft volledig alle omstandigheden medegedeeld, die we
anders nooit zouden weten.
aan zijn diepbeklaagenswaardige vrouw heeft hij brieven
geschreven, waarin hij diep berouw toonde en beloofde zich
te zullen beteren gedurende den tijd dien hij in de
gevangenis zou doorbrengen om zodoende als een goed burger
in de maatschappij terug te keeren. (Zich tot beklaagde
wendend), v. d. Zanden, ge zult op een groote straf kunnen
rekenen. Ge weet nog, dat ik u gevraagd heb of ge den dood
niet had verdiend als de doodstraf nog bestaan had. Ge hebt
daar bevestigend op geantwoord.
(Bekl.) Ja mijnheer.
Ge zult langen tijd moeten boeten, maar de zwaarste straf
zijn nog niet de jaren, die ge in de gevangenis zult moeten
doorbrengen, maar zal zijn het beeld, dat je steeds voor
oogen zult hebben, dat je niet zal verlaten; het beeld van
den ouden man, dien je zoo wreedaardig vermoord hebt. Laat
uw tijd, een tijd zijn van boete en bidden voor uw
slachtoffer.
Ik hoop dat hierboven uw afschuwelijke misdaad reeds
vergeven zij.
De wereldsche rechter zal u straffen naar verhouding uwer
groote misdaad.
Edelachtbare Heeren ik heb mitsdien te requireeren wegens
doodslag een gevangenisstraf van twintig jaren. Op de
vraag van den president of de geachte verdediger, Jhr. M. G.
Michiels van Kessenich, iets in het midden had te brengen,
riep Z. Ed. Gestr. alleen de clementie van de rechtbank voor
den beklaagde in.
Beklaagde antwoordde op de vraag van den president of hij
nog iets in het midden had te brengen: 't Is veel, maar ik
kan er niets aan doen.
Uitspraak 7 juni.
De rechtbank te Roermond
veroordeelde gistermorgen (7 Juni) A. v. d. Zanden, beklaagd
van doodslag op P. Munsters te Deurne, voorafgegaan door
poging tot diefstal, tot een gevangenisstraf van 18 jaren.
De eisch was 20 jaren."
***
Tot zover de verslagen in de
Zuidwillemsvaart.

Willi
Martinali en vriendin Maria Kruijsen |
|
Hieronder
volgt nog een aanvulling op de tekst hierboven
door Willi Martinali,
die later, nadat Nol zijn straf had
uitgezeten en weer teruggekeerd was in Deurne,
regelmatig op bezoek ging bij diens vrouw.
Bijzonder is dat vrijwel
iedereen in Deurne, ook de ouderen, in de
volksmond de naam "Nol Bol" of "Nol Bonk"
zijn gaan gebruiken in plaats van de echte naam
van Nol v. d. Zanden. |
Oudere mensen in Deurne zullen zich nog wel herinneren uit
de vooroorlogse jaren '20 - '30, dat ik zo nu en dan ook
Deurne 'n bezoek bracht om muziek te maken. Ik was toen 15
jaar.
De zigeuner Willi Muis en ik gaven onze bezittingen in
bewaring bij de familie van Hout in de Houtenhoek. Ze hadden
een sigarenmakerij.
Van hen hoorden ik voor 't eerst het verhaal van de 'goede
moordenaar' Nol Bol.
Jaren gingen voorbij, maar tijdens de Duitse bezetting zocht
ik mijn toevlucht als onderduiker en inwoner weer in Deurne
en mijn onderdak was de oude leegstaande sigarenmakerij van
de weduwe van Hout.
Daar begon ik mij te bekwamen in de schilderkunst. Ik kwam
elke middag lang ý huisje waar Hanneke en Nol Bol woonden,
op de hoek van de Visser, want mijn middagpot haalde ik om
beurten bij de pastoor, ziekenhuiskeuken of bij de fraters.
's Zomers zat Nol altijd voor zijn huisje achter een
meidoornhef. Het was niet gemakkelijk vriendschap met hem te
sluiten; Nol was stil, stroef en gesloten. Ik zag hem nooit
lachen.
Hanneke en Nol waren arm; als ik mijn warm eten met hen
deelde, ontdooide Nol meer en meer en zo heb ik toch nog
heel wat met hem afgepraat over Deurne vroeger; over de
moord hebben we nooit 'n woord gerept.
Nol hield veel van dieren, Hanneke had vier poezen. In 't
begin vond hij mij 'n rare snuiter, maar toen ik liedjes
voor hem ging zingen, liedjes die de zangeres zonden naam nu
zingt, stond hij meer en meer voor mij open.
In het huisje was het knus en gezellig. 'n Echte schouw en
bedsteden met gebloemde gordijnen.
En daar opeens moest Nol van het hiervoormaals naar het
hiernamaals, naar zijn Eeuwige Rechter, die Nol al lang als
de 'Goede Moordenaar' had opgenomen.
Hanneke bleef alleen. Eenmaal per week bracht ik haar een
bezoek. Hanneke was een beetje bang van mij. Ik zag er voor
die tijd provoachtig uit met lange haren, korte broek en
barrevoetssandalen.
Zo
gebeurde het dat een vriend van mij vroeg 'Willi jij bent
toch 'n magiër, je kunt toch zeker ook voorwerpen opsporen'.
Ja, zei ik, dat kan ik, maar dat wil niet zeggen dat ik het
dan doe, want ik doe meestal niet wat andere mensen al
gedacht hebben wat ik doen moet, ik doe wat ik zelf denk dat
ik doen moet. Hij vertelde dat zijn zuster al jaren een
zilveren rozenkrans kwijt was, of ik wist waar ter wereld
die te vinden zou zijn. Het opsporen van mensen en dingen is
al zo oud als de mensheid zelf. Heel vroeger kon elk mens
het, ze zijn het afgeleerd.
Veel lezers zullen glimlachen, ik wijs het op Shakespeare
'Er is meer in de hemel en aarde dan je gedroomd heft in je
filosofie, Horatio'.
Dat er nog zoveel is wat we niet weten; de magie is een
geloof als elk ander. Zij is in haar vormen en uitingen min
of meer overeenkomstig met riten, dogma's en andere geloven,
met dit verschil, zij zet het symbool op de plaats van het
woord, en het teken op de plaats van het gebed. Haar in het
dezerzijds getransponeerde generzijds is niet minder maar
ook niet meer waard dan dat van andere religies.
Van kinds af aan heb ik in analogieën gedacht, de wortel van
het leven brengt stengel, bloem en vrucht voort in de ziel,
verschijnsel van het levende denken dat voortdurend uit de
waarheid opstijgt en bewust en vanzelf vorm verleent in
samenhangen van begrippen.
Dat is het denken in analogieën. Dan zijn de twee helften
van het denken herenigd tot het enig ware denken, de mens
waardig.
Welaan dan, bij mijn bezoeken
aan Hanneke Bol heb ik nooit een zilveren rozenkrans gezien.
Bij mijn onderzoekingen naar deze, kwam ik steeds op 't
zelfde punt terug, in 't huisje van Hanneke, dáár zou ie te
vinden zijn. Voorzichtig probeerde ik te achterhalen, waar
Hanneke de noster verborgen hield. Er hingen er
verschillende aan de muur, en ik bracht het gesprek over het
weer, en de poezzen, ineens over naar de rozenkransen.
'Hanneke' zei ik, wat heb je toch veul Paternosters.
'Joa, dur bid ik veul aan vur onze Nol'. Hanneke keek
verschrikt als 'n kind en zei 'maar ik zal auw is wa anders
laoten zieje'. Ze rommelde wat in de kastla en ...haalde een
zilveren rozenkrans voor de dag.
'Kieke's wanne sgonne, hedde zoiets oit gezien? Ikdurf er
nie an te bidde, hij is nie van meen, want ik hebbum gevonne
in de keerk, ik weet ok nie van wie dettie is'.
Ja, Hanneke, als je nu eens wist wie de noster verloren had,
zou je hem dan terug geven?
'Tuurlijk zo ikkum teruggeive, wittegai dan va wie dettie
is? Kaande gai dan hekse, ik heb altijd 'n bietje sgrik
vannu gehad'.
Nee,Hanneke, hekse kan ik niet, ik weet 't gewoon. Hanneke
was een flauwte nabij. Ik gaf haar een reep chocolade
(Hanneke snoepte zo graag) en ze bekwam van haar schrik.
Hanneke, als je
nu een goede beloning krijgt van de rechtmatige eigenaar, is
het dan goed?
'Jao', zei Hanneke. Ik heb de noster noit mee in de kerk
durven nemen, wa zôn de mense wel nie van me denken?'
Ik gaf alles door aan m'n vriend. Hij kreeg de zilveren
rozenkrans terug en Hanneke haar beloning.
Rest mij nog te
zeggen, dat Hanneke mij van alles wilde toestoppen, de
kleren, klompen en schoenen van Nol, die ik niet aannam, ze
pasten mij trouwens niet.
'He, he, jongen toch, en ge het toch zo'n kort bukske an, en
zo'n kowwie sgoewen, kan ikkuw dan nerreste blij me maoke?
Hiejer, de lozie van onze Nolle vadder, en hiejer 'n par
sgon potte, die zijn nog van ons moeder geweest, en hierjer
ne'n auwe koffiemeule. Ik heb toch nog inne neije.'
Ik moest en zou het allemaal aannemen. Later is Hanneke in
het bejaardenhuis terecht gekomen. De weefkes bij de weefkes
en de mennekes bij de mennekes.
't Huisje werd gesloopt. De vazen werden mij met zachte
drang afhandig gemaakt door een pastoor, het horloge
eveneens met zachte drang door een bekende Brabantse
streekschrijver.
Op de foto
de Koffiemolen met rozenkrans en rechts een
schilderijtje van Martinalie van Hanneke |
De koffiemolen en een zwarte rozenkrans zijn nog in mijn
bezit, zodoende denk ik nog wel eens aan Hanneke en Nol, met
een stille groet, en het is net alsof ik de koffiegeur nog
ruik.
Mocht iemand van
de lezers 'n voorwerp verloren zijn, neem dan deze raad van
mij aan ... zoek het zelf.
Willi
Martinali -
Deurne, juli 1976.
|