Tij Kools Archief
 
© Copyright Tij Kools  

E-mail: tij@tijkools.nl  

_______________________________________________________________________________________________________________________________________________________


 

Een Deurnes Drama in 1910

In 1910 vonden er in Deurne minstens twee gebeurtenissen
plaats waar nog veel
 over gesproken en geschreven zou worden. Een van die gebeurtenissen was de vondst van de
'Gouden Helm' in de Peel. De mooie helm die, zoals wel meer zaken, door de gemeente Deurne voor een
paar centen verkwanseld werd. De andere gebeurtenis was een moord in het straatje De Wiemel in
het centrum van Deurne in 1910. Voor Antoon Coolen was deze moord aanleiding tot het schrijven van
zijn roman De Goede Moordenaar uit 1931.

Over die moord gaat ook dit verhaal.


De plaats van het delict in De Wiemel in Deurne met op tafel het wandelstokje van Pietje Munsters en op de
stoel in het midden van de foto zijn pijp. En speciaal voor de sensatielezers kan ik nog vermelden dat in het midden op
de vloer een plas bloed ligt van het vermoorde mannetje.


"Een verschrikkelijk nieuws deed Zondagmorgen als een vliegend vuur de rondte door Deurne.
Toen de menschen tegen negen uren uit de tweede Mis kwamen, klonk het hun tegen, dat er in de Wiemelstraat een afschuwelij- ke moord gepleegd was.
In allerijl spoedden zich honderden nieuwsgierigen naar 't toneel van de misdaad en wat zij daar zagen, was zóó afschuwelijk als misschien in eeuwen te Deurne niet is vertoond.
De zeventigjarige Piet Munsters (Pietje den Bakker) lag daar dood op den vloer in een ontzettenden plas bloed, dood tengevolge van de vreeselijkste mishandeling; de aders en spieren aan den hals, het strottenhoofd, ja zelfs de halswervels en een gedeelte van 't ruggenmerg waren doorgesneden en doorkorven evenals een zijner polsen, ook waren hem nog meerdere sneden in aangezicht en hals toegebracht."

 

De tekst hierboven is uit een verslag van de Helmondse "Zuidwillemsvaart" uit 1910. Destijds de krant
voor Helmond en omgeving. "De goede moordenaar" . Maar laten we nu verder gaan met het verslag:

 

"In de Wiemel, liggende midden in de dorpskom op enkele honderden meters van de Groote Kerk, woont heel alleen Mej. Berkelmans, die een van ouds bekende winkel in ijzerwaren en huishoudelijke artikelen drijft.
Een gedeelte van haar huis was verhuurd aan Nol v. d. Zanden die het met zijne vrouw bewoonde. Over den zolder kan men van de ene in de andere woning komen.
Reeds meermalen had Mej. B., die sinds eenigen tijd gewoon was naar de mis van acht uren te gaan, geld vermisd, dat ontvreemd moest wezen tijdens haar kerkgang; 't waren altijd maar kleine sommetjes, nooit meer dan enkele guldens. Daarom had zij haar buurman P. Munsters gevraagd, of hij onder de mis bij haar op het huis wilde passen, en deze had dat bereidwillig aangenomen. Munsters was wel oud en enigszins gebrekkig, doch eerlijk en niet bang.
Zondag zou hij voor 't eerst de huiswacht doen.
Toen de Mis goed en wel aan was, kwam Nol v. d. Zanden de keuken van Mej. B. waar Munsters zat, binnen en dat vertrek zou na weinige oogenblikken het toneel wezen van 'n allervreeselijkst drama. v. d. Z. zich herkend en betrapt ziende, moet verscheidene malen gevraagd hebben, om de zaak niet ruchtbaar te maken, maar de oude Munsters wilde daar niets van hooren. Toen moest v. d. Z. hem toegezegd hebben, dat hij hem dan kapot maakte.
Er ontstond 'n worsteling, waarbij het oudje tegen den vloer werd geworpen en met een mes, dat op tafel lag, werd nu de ijselijke moord gepleegd. Het ging er zoo verschrikkelijk toe, dat het moordtuig in stukken brak, maar met het halve mes werd het werk voortgezet. Dat stuk werd in 't bloed gevonden. De hecht met een stuk van 't lemmet is later uit 't privaat gehaald.
Toen zijn slachtoffer reeds den geest had gegeven, moet de moordenaar zich verwijderd hebben ter voldoening aan een natuurlijke behoefte, daarna is hij weer teruggekeerd en is nog verder aan het kerven gegaan.
De hals werd zoo toegetakeld, dat het hoofd maar even meer aan den romp hing. De afschuwelijkste wonden schijnen nog na den dood te zijn toegebracht.
De moordenaar heeft de achterdeur open gezet, is toen weer over den zolder naar zijn woning gegaan, heeft zijn boezeroen uitgewasschen ect. Toen heeft hij zich in koelen bloedde naar den brigadier der rijksveldwacht begeven, en hem meegedeeld, dat er een moord gedaan was.
Beiden hebben zich naar de plaats van den moord begeven, en daar hebben zij Munsters gevonden in den toestand, zooals beschreven is. Gelijk gemeld wordt, heeft de brigadier v. d. Z. naar de geestelijkheid gestuurd. Weldra verschenen de W. Eerw. Heer kapelaan De Kort, alsook Dr. Crobach. Terwijl de geestelijke het H. Oliesel toediende, indien de levensgeesten nog niet geheel waren geweken, knielde de moordenaar daarbij ook heel godvruchtig neder.

De burgemeester van Deurne werd bereids telefonisch met de misdaad in kennis gesteld en was zoo spoedig mogelijk ter plaatse aanwezig., waar hij zijn orders gaf.
Daar het telegraafkantoor was gesloten, werd het gerecht op 't bureau van 't spoorwegstation telegrafisch bericht gezonden. Nadat door den burgemeester en den brigadier een onderzoek was ingesteld, vielen de vermoedens op den persoon van Nol v. d. Zanden. Deze begaf zich echter tegen tien uur ter kerk, stond na de mis nog even op 't marktveld, ging vervolgens een borrel drinken en is later nog geweest in een café langs den weg naar Helmond. Daar verloor men zijn spoor.
Na de hoogmis werd het lijk op een wagentje gelegd, en in een der benedenlokalen van 't raadhuis geplaatst, in afwachting van 't gerecht uit Roermond.
Aan den anderen kant van den gang hield de fanfare hare gewone repetitie, wat vele ingezetenen ontstemde.
De adjunct-inspecteur Van Zwicht uit Helmond was spoedig hier met zijn speurhond en deze wist een met bloed bevlekt boezeroen van v. d. Z. op te sporen, zoodat het toen reeds zoo goed als vaststond, dat deze de moordenaar was. Doch onder al die bedrijvigheid was v. d. Z. verdwenen; het laatst was hij gezieb aan Den Heleman, op den weg naar Helmond.
In den kortst mogelijken tijd werd een klopjacht gehouden in verschillende door heide en bosschen, doch vruchteloos, den ganschen middag en gedurende den avond werd er gezocht evenwel zonder hem te vinden. De weg naar Helmond zag als 't ware zwart van de belangstellenden en nieuwsgierigen. Menigeen dacht niet anders dan dat hij zich zou gezelfmoord  hebben.
Tegen zever uren werd v. d. Z. gezien nabij 't haspelfabriek, waar hij op zijn eentje dwars de spoorlijn over stak.
Opmerkelijk is het, dat de moordenaar 's avonds circa half negen thuis is geweest, om zijn schoenen te verwisselen tegen klompen, zonder dat hij toen is opgemerkt door de politie.
Hij zeide tot zijn vrouw, niet van de snuggerste, dat hij tegen half een weer terugkwam. De vrouw moet dat de politie hebben medegedeeld.
Te middernacht werd de moordenaar bij zijn  woning gearresteerd. Hij bekende direct den moord te hebben gepleegd en werd in 't raadhuis in verzekerde bewaring gebracht. 's Morgens deed de blijde tijding de rondte door 't dorp: "Ze hebben Nolle".


Maandagmorgen al vroeg stond er nabij 't raadhuis heel wat volk; eenigen gingen heel nieuwsgierig


Markt Deurne

 door de ruiten gluren, om te zien, wat men binnen verrichtte. Zij werden door de marechaussee's echter weldra op eerbiedigen afstand gehouden. Binnen werd de sectie op 't lijk verricht door onder andere Dr. L. Crobach uit Amsterdam, die toevallig hier vertoefde eb Dr. Nuyens uit Helmond. De moordenaar, die met het lijk geconfronteerd werd, bleef uiterst kalm, hij verbleekte noch verbloosde, deed op bevel de oogleden van de oogen ect. Even kalm met - met een kalmte om er van te ijzen - liet hij aanschouwelijk zien, hoe hij den moord gepleegd had.

De verslagene is zooals we zeiden een man van ruim zeventig jaren, vader van gehuwde kinderen, die met zijn vrouw in de buurt woonde. De moordenaar is iemand van wie van te voren niets kwaads bekend was, op zijn verleden weet niemand iets te zeggen. Nu hoort men, dat hij af en toe lui was. In school was zijn gedrag steeds uitmuntend, maar hij was zeer dom, wat trouwens aan zijn uiterlijk te zien is. Hij is ruim dertig jaar oud en van behoeftige, maar brave ouders geboren, op wien niemand ooit iets te zeggen heeft geweten.
Men staat er algemeen versteld over, hoe deze man tot zulk een gruweldaad heeft kunnen komen. Hij is nooit heel snugger
  en daarbij min of meer bloode geweest. Wij weten niet dat hij ooit iemand kwaad deed.
Op het werk was hij vaak de speelbal zijner kameraden. Had hij een krachtig man tegenover zich getroffen in plaats van den ouden Munsters, hij zou waarschijnlijk niet aan een moord gedacht hebben, maar misschien van schrik op de knieën gevallen zijn. Hoe het zij, de misdaad, die hier is gepleegd, is afschuwelijk en men ijst werkelijk bij 't verhaal, als men hoort, op welk een wreede, ja, meer dan onmenschelijke manier hier te werk is gegaan. Twee familiën zijn hier in diepen rouw gedompeld en lang zal er nog gesproken worden over dit vreeselijke drama, gelijk men er hier, zoover we kunnen nagaan, nooit een tweede zag.

Nader vernemen wij dat, toen de moordenaar gisteren namiddag te Roermond aankwam, de straten van het station tot aan de gevangenis vol volk stonden.
Van der Z. moet aldaar, omtrent de laatste minuten die den moord vooraf gingen, eene andere verklaring hebben afgelegd, dan hij eerst gedaan heeft tegen de politie. Volgens deze laatste verklaring heeft Munsters niet halstarrig volgehouden, hem als dief bekend te zullen maken, maar heeft deze de moordenaar
tot driemaal toe gebid en gesmeekt, om het toch geen kwaad te doen. Ook moet hij bekend hebben, reeds voor een paar weken het plan te hebben opgevat om, indien hij iemand op zijn wekelijkschen rooftocht zou ontmoeten, onverschillig wie hij ook mocht zijn, dezen te zullen vermoorden. Wij geven dit laatste echter onder voorbehoud.

Den ganschen dag stonden er nieuwsgierigen op 't marktveld.
Met den trein die 4,32 hier aankomt, kwam het parket uit Roermond, bestaande uit de heeren Mr. Mathon, Officier van Justitie, Me.
r. de Vos de Wael, Rechter-Commissaris en een beëdigd klerk.
Het lijk was toen reeds gekist. Dinsdagmorgen om acht uren werd de kist door zes geburen uit het raadhuis gedragen en het lijk op het R. K. kerkhof begraven.
Niemand volgde de baar. Velen stonden op den uitkijk of de moordenaar niet naar Roermond zou worden gebracht. Dit geschiedde eerst met den trein van 3.19.


Marinus Vlemmix maakte deze tekening.

Tegen 3 uur werd hij zwaar geboeid tussen twee marrechausseës weggeleid, op het plein stond nogal volk, en vele stemmen van verontwaardiging over 't afschuwelijke feit stegen op.
Aan de stationsstraat  stonden de menschen aan de deur om den gevangenen te zien vertrekken. Een heele troep volks deed hem uitgeleide tot het station en bij 't vertrek van den trein gaf de menigte weder haar afkeer lucht door jouwen en roepen. 
 

 

 

De roofmoord te Deurne

Dinsdag 31 Mei diende voor de arrondissementsrechtbank te Roermond de zaak van A. v. d. Zanden, oud 33 jaar, arbeider wonende te Deurne, thans gedetineerd te Roermond, beklaagd van doodslag voorafgegaan van poging tot diefstal met inklimming, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heeterdaad aan zich zelven straffeloos te verzekeren.
Als getuigen waren gedagvaard de heeren Dr. L. Crobach arts te Amsterdam en Chr. Nuijens, arts te Helmond, die beiden verslag uitbrachten hunner bevindingen en als onmiddellijke oorzaak van den dood vaststelden het doorsnijden van den nervus vagus.
Vervolgens werd gehoord brigadier Maliepaard uit Helmond, die het volgende omstandige verhaal gaf:
"Op den morgen van den 9den April ben ik na telegrafisch bericht ontvangen te hebben, dat er in Deurne een moord gepleegd was, direct daarheen vertrokken en heb het verder onderzoek geleid.
ik heb het lijk dat de Burgemeester mij aanduidde, als het lijk van P. Munsters den vermoorde op het raadhuis op een tafel zien liggen, heb proces-verbaal van overgave opgegeven, en het aan de dokters overgegeven, die de sectie hebben verricht. Verder onderzoek heb ik ingesteld op de plaats van het gebeurde zelf, waar ik in een plas bloed in de keuken voor de tafel een stukje mes vond, dat door mij direct in beslag werd genomen. Vervolgens heb ik de vrouw van beklaagde gehoord, omdat ik v. d. Zanden die niet niet in zijn woning te vinden was van den moord verdacht. Ik doorzocht zijn huis en vond in een mand op de opkamer een nog natte boezeroen, waarin vlekken te bespeuren waren toen ik ze tegen de zon hield. De vrouw ontkende de boezeroen gewasschen te hebben.
In de keuken vond ik achter de deur een handdoek waarin ook vlekjes bloed waren. Ik telefoneerde terstond naar alle brigades en verzocht opsporing van den verdachte.
's Nachts om half een kwam de verdachte naar zijne woning terug, waar wij ons verdekt hadden opgesteld. Hij had de klompen in de hand en stond aan het raam te luisteren. Terstond grepen wij hem vast en vroegen hem of hij de moordenaar was, waarop hij antwoordde, dat hij het niet gedaan had. Op het raadhuis bekende hij na met het lijk van P. Munsters geconfronteerd te zijn.
Hij verhaalde verder omstandig, dat hij vroeger reeds meerdere diefstallen had gepleegd n. l. op 1 Januari en 13 Maart. Dat hij op den bewusten morgen boven op zolder over eene 2 meter hooge schutting was geklommen, het luik geopend had en langs de trap naar beneden was gegaan. Toen hij halverwege was bemerkte hij in een zijkamertje P. Munsters. Ik vroeg hem, waarom hij niet teruggegaan was, waarop hij antwoordde dat het reeds lang in zijn bedoeling lag iemand van het leven te berooven, wie het ook was.
Op mijn verdere vraag of hij een mes bij zich had, zeide hij te weten, dat in een schuiflade in de keuken de messen lagen.
Het was zijn vaste voornemen, ook reeds bij voorige diefstallen degene, die hem betrapte te vermoorden. Beklaagde is toen de trap afgegaan, waarop Munsters hem toeriep: Ha, daar heb ik den schelm! Na dit gezegde heeft beklaagde Munsters direct vastgepakt en is er een worsteling ontstaan wat duidelijk blijktbuit de bedgordijnen, die gescheurd waren. Munsters werd vervolgens op den grond geworpen, waarop v. d.  Zanden hem de linkerknie tegen het hoofd en de rechterknie op de borst zette; Munsters riep toen: laat me los, dan zal ik niets zeggen. v. d.  Zanden bleef evenwel bij zijn voornemen om hem te dooden.
Met de rechterhand heeft hij de misdaad gepleegd.
Op de vraag van de president of de brigadier dit zeker wist, antwoordde deze: Beklaagde heeft gezegd, dat hij wel links was, maar toch met zijn rechterhand de misdaad pleegde. Hij heeft hem op brigadier Koolen de proef laten nemen, natuurlijk zonder mes en toen heeft hij het juist gedaan, zooals hij het had verteld.
Na het bedrijven van de misdaad is de moordenaar weer langs denzelfden weg teruggekeerd, is naar de bestekamer gegaan, waar het mes, dat hij in zijn zak had gestoken, in het privaat viel. Hierna ging hij op dezelfde wijze weer naar de woning van Berkelmans terug om te kijken of Munsters dood was, was dat niet het geval geweest, dan zou hij hem toen nog van het leven hebben beroofd om tenmin- ste niet in de gevangenis te komen.
Verder heb ik mijn onderzoek vervolgd; de bestekamer heb ik laten leegmaken en vond het afgebroken mes, dat geheel paste aan het stuk, dat door mij reeds in beslag was genomen.
De president bracht een woord van dank aan brigadier Maliepaard voor de uitstekende wijze waarop hij het onderzoek heeft geleid. De Officier van Justitie sluit zich hierbij aan; zelfs de kleinste bijzonderheid is niet aan de aandacht van den brigadier ontsnapt; hij zal dit rapporteren aan de overheid.

Getuige Marie Berkelmans herhaalt nog eens wat hierboven reeds is medegedeeld en doet uitkomen, dat zij terstond v. d. Zanden verdacht.
Petronella Noyen, vrouw van Th. Bel, heeft beklaagde 's morgens op het privaar gezien en meende aan zijn doen en laten iets vreemds te merken.
A.  Steunenberg, schoenmaker, heeft op denzelfden morgen beklaagde een paar schoenen aangemeten. Beklaagde deed toen heel gewoon en beefde zelfs niet toen hij zijn voet uitstak. Hij sprak hem nog over werk, dat hij de volgende week moest verrichten.
L. Flipsen heeft omstreeks 8 uur in de woning van mej. Berkelmans een gerochel gehoord.
De brigadier, F. v. d. Warenburg, doet het volgende verhaal:
Omstreeks 9 uur is v. d. Zanden bij mij geweest, vertellende, dat Pietje Munsters vermoord was. Op mijn vraag wie dat gedaan had antwoordde beklaagde, dat hij dat niet wist. Ik ben direct naar de woning van mej. Berkelmans gegaan en zag het manneke in zijn bloed badende liggen. Beklaagde is direct naar de Pastorie gegaan om geestelijke hulp in te roepen.
Toen de geestelijke daar was heb ik gezien, dat v. d. Zanden nog op zijn knieën bij het lijk zat en mee bad. Ik heb mej. Berkelmans direct gehoord doch deze wist mij niet veel in te lichten, ze zei wel: v. d. Zanden zal het waarschijnlijk wel gedaan hebben.
Het lijk heb ik direct naar her raadhuis laten brengen.In de woning van v. d. Zanden ben ik direct gaan
zien en heb bevonden, dat er over de schutting was geklommen; dit kon ik constateeren, doordat er stof boven op de balk was weggeveegd. Mijn vermoeden viel toen ook op v. d. Zanden, maar die was toen reeds verdwenen.
's Nachts om half een is hij gepakt. Toen v. d. Zanden bij me kwam om me de moord mede te delen kreeg ik in het geheel geen vermoedens. Hij zag er niets verschrokken uit en beefde in het geheel niet. Ik kreeg heelemaal niet den indruk dat hij me bedroog. Ten ongunste van van beklaagde heb ik nooit iets gehoord. Hij drinkt wel eens graag een borreltje, maar iets slechts heeft hij nooit uitgezet. 't Is een domme lummel, een luie vent, maar met de politie is hij nooit in aanraking geweest. Hij heeft twee kinderen gehad en is overigens van nette familie.
Beklaagde v. d. Zanden wordt ondervraagd. De verschillende antwoorden, die hij op de vragen van den president geeft, kunnen wij als volgt samenvatten. Den 1ste Januari en 13 Maart heeft hij geld weggehaald bij mej. Berkelmans. Telkens was hij over het muurtje. Op den bewusten morgen had hij dat ook weer gedaan met de bedoeling om 2 gulden te stelen. Hij zou zelfs ook meer weggenomen hebben als er meer gelegen had en zoo hij een bewaker mocht vinden wou hij hem zeker dooden.
Hij zag P. Munsters en dacht: Nou ben ik verraden! Een mes had hij van huis niet meegenomen maar wist ze wel liggen bij Berkelmans. P. Munsters had hem nog om vergiffenis gesmeekt maar hij had hem terstond achterover geworpen, zijn knie had hij op de borst gezet en hem tweemaal door den hals gesneden. Toen is hij weder naar zijn eigen woning teruggekeerd, is benauwd geworden en is naar her privaat gelopen, waar het mes hem uit zijn onderbroek viel. Vervolgens ging hij schoenen aanmeten en kijken of Munsters wel goed dood was. Daarna ging hij naar de Hoogmis. Naar den brigadier en pastoor was hij ook geweest en tenslotte is hij gevlucht. De achterdeur van het huis van Bekelmans had hij open gelaten om vermoedens te wekken, dat een ander den moord zou hebben gedaan. Zijn bedoeling was om zich in België buiten het bereik van de politie te stellen.

 


 

Requisitoir van den Officier van Justitie

Edelachtbare Heeren!
Er zijn van die misdrijven zoo zwaar, zoo ernstig, dat men zich afvraagt hoe kan een christenmensch er toe komen ze te bedrijven.
Wij lezen in de couranten, dat er in groote steden menschen gevonden worden, die 't er niet op zien enennaaste te berooven en te vermoorden. Men bestempelt ze niet ten onrechte met den naam 'Apachen'.
Hier vraagt men zich af hoe in het stille en landelijke Deurne een man, waarvan niets slechts te zeggen valt, een braaf huisvader er toe gekomen kan zijn in koelen bloede met overleg en voorbeachten rade, een ouden afgeleefden man, die hem niets in den weg had gelegd, een man die wegens zijn hoogen leeftijd was voorbestemd nog slechts kort te leven - om het leven te brengen - vertredend alle goddelijke en menschelijke wetten.
Het is ons een raadsel gebleven, na de persoonlijke kennismaking met den beklaagde, hoe deze eenvoudige peelwerker op eens geworden is een lage moordenaar. Wij moeten het eenige zoeken in zijn dorst naar geld.
Niet tevreden met zijn verdienste, wilde hij méér geld hebben om méér te kunnen verteren. Dat alleen heeft hem ertoe gebracht Pietje Munsters van het leven te berooven. Vrouw Berkelmans wist
, dat reeds meerdere malen geld uit hare woning werd vermisd en wel op 1Januari en 13 Maart. Teneinde er nu achter te komen wie steeds hare woning binnenkwam, kreeg zij het ongelukkig idee Pietje Munsters te vragen om toezicht in hare woning te komen houden. Ik zeg het ongelukkig idee, want indien er gestolen wordt zou het toch de eerste weg zijn de politie te waarschuwen, die zich verdekt kan opstellen, maar roept men niet iemands hulp in, die zelf hulpbehoevend is en op een stokje leunend zich moet voortbewegen.
Op den bewusten dag hield Pietje Munsters dus den wacht en schijnt zich nog een boterham te hebben afgesneden, waardoor het mes op tafel is blijven liggen. Reeds tweemalen had beklaagde met succes diefstal gepleegd en kwam de gedachte toen reeds bij hem op, dat hij betrapt zou kunnen worden, als daar iemand zou zijn en het bekend wordt, dat ik de dief ben en zou ik gestraft worden, daarom liever alles verliezen dan van diefstal betrapt te moeten worden. Wie ik dus ook vind hij moet stervend vallen onder mijne hand.
Dit zwarte voornemen heeft beklaagde helaas ten uitvoer gebracht. In den morgen van 10 April is hij wederom naar de woning van juffrouw Berkelmans gegaan. Pietje Munsters, die zich aldaar bevond, vertoonde zich voor beklaagde, deze stormde de trap af wierp zijn slachtoffer tegen den grond, ging op hem zitten en sneed hem nagenoeg het hoofd van den romp, niettegenstaande de oude in doodsangst verkeerende man zijn stramme handen uitstrekte en zei: 'och laat me met rust; ik zal niets vertellen'. Doch alles hielp niets. Als een roofdier heeft hij den grijsaard op den grond geworpen, zijn knie op zijne borst gedrukt eerst rechts, toen links, toen van onderen en daarna van boven gesneden, zoodat het hoofd bijna van den romp gescheiden was.
Daar lag de arme grijsaard badende in zijn bloed. Beklaagde is naar buiten gegaan en den schijn willen wekken, dat vreemde dieven daar hadden huisgehouden heeft hij achter de deur open gedaan is naar het privaat geloopen, waas het mes gevonden is. Het was echter voor beklaagde nog niet genoeg. De mogelijkheid zou nog kunnen bestaan, dat het slachtoffer nog leefde. Daarom is hij teruggegaan om te zien of hij voorgoed dood was. Indien er nog een ademtochtje had ingezeten zou hij hem voorgoed gedood hebben. Alsof er niets gebeurd was heeft beklaagde nog zijne kleeren uitgewasschen.
Edelachtbare Heeren, dat ik hier verschillende getuigen voor uwe rechtbank gebracht heb, is alleen geweest om u aan te toonen met welke koelbloedigheid beklaagde heeft gehandeld. Men moest afschuw van zich zelven hebben gehad en met angst op de toekomst zich verborgen hebben in een hoek, om niet te worden gevonden maar neen, beklaagde ging de straat op, zich nog een paar schoenen laten aanmeten en zooals de schoenmaker ons zooeven zelf verklaard heeft, heeft hij zelden van iemand de maat genomen die zijn voe zoo stil zonder beven kon houden. Beklaagde ging zelfs nog verder. Hij is nog geestelijk hulp wezen halen en terwijl de priester met het H. Oliesel gekomen, dit het slachtoffer toediende, knielde hij neer zonder de minste aandoening om in schijn te bidden, want neen, iemand, die zoo iets doet is niet in staat te bidden. Hij gaat nog eenvoudig naar de kerk om God te aanbidden, maar hoe is het mogelijk, dat het kerkgebouw niet op hem is neergevallen?
Beklaagde is 's avonds nog naar huis teruggeweest. De wroeging joeg hem naar zijn woning. Hij wilde nog afscheid nemen van zijne vrouw, denkende dat ze hem niet verdachten - om daarna de wijk naar België te nemen.
Ziedaar Edel Achtb. Heeren een bijna voltooide roofmoord, die alleen niet tot voltooiïng is kunnen komen, omdat Mej. Berkelmans alles had medegenomen.
Het feit, waaraan beklaagde zich heeft schuldig gemaakt, is een der zwaarste feiten, die de wet kent en is volkomen gelijk te stellen met moord. Zijne handeling heeft hij met voorbedachten rade gepleegd, waarvoor de zwaarste straf geëist moet worden.
Voor deze misdaad wordt gewoonlijk levenslange gevangenisstraf van twintig jaren geëist. Nu blijf de vraag slechts welke straf spr. zal moeten eischen.
Ik ben steeds gewoon en heb ook getracht voor dien diepgevallen mensch verzachtende omstandigheden te vinden. Ofschoon hij uitdrukkelijk het voornemen had iemand van het leven te berooven had hij toch geen voorwerp medegenomen om die daad te bedrijven, omdat hij wist dat er messen aanwezig waren.
Beklaagde heeft de bedoeling iemand van kant te maken en nu had evengoed kunnen zijn, dat er iemand was krachtiger dan hij.
Als verzachtende omstandigheid pleit voor hem ten eerste zijn vlekkeloos leven en rouwmoedige bekentenis. Beklaagde heeft volledig alle omstandigheden medegedeeld, die we anders nooit zouden weten.
aan zijn diepbeklaagenswaardige vrouw heeft hij brieven geschreven, waarin hij diep berouw toonde en beloofde zich te zullen beteren gedurende den tijd dien hij in de gevangenis zou doorbrengen om zodoende als een goed burger in de maatschappij terug te keeren. (Zich tot beklaagde wendend), v. d. Zanden, ge zult op een groote straf kunnen rekenen. Ge weet nog, dat ik u gevraagd heb of ge den dood niet had verdiend als de doodstraf nog bestaan had. Ge hebt daar bevestigend op geantwoord.
(Bekl.) Ja mijnheer.
Ge zult langen tijd moeten boeten, maar de zwaarste straf zijn nog niet de jaren, die ge in de gevangenis zult moeten doorbrengen, maar zal zijn het beeld, dat je steeds voor oogen zult hebben, dat je niet zal verlaten; het beeld van den ouden man, dien je zoo wreedaardig vermoord hebt. Laat uw tijd, een tijd zijn van boete en bidden voor uw slachtoffer.
Ik hoop dat hierboven uw afschuwelijke misdaad reeds vergeven zij.
De wereldsche rechter zal u straffen naar verhouding uwer groote misdaad.
Edelachtbare Heeren ik heb mitsdien te requireeren wegens doodslag een gevangenisstraf van twintig jaren. Op de vraag van den president of de geachte verdediger, Jhr. M. G. Michiels van Kessenich, iets in het midden had te brengen, riep Z. Ed. Gestr. alleen de clementie van de rechtbank voor den beklaagde in.
Beklaagde antwoordde op de vraag van den president of hij nog iets in het midden had te brengen: 't Is veel, maar ik kan er niets aan doen.
Uitspraak 7 juni.

 

De moord te Deurne

De rechtbank te Roermond veroordeelde gistermorgen (7 Juni) A. v. d. Zanden, beklaagd van doodslag op P. Munsters te Deurne, voorafgegaan door poging tot diefstal, tot een gevangenisstraf van 18 jaren. De eisch was 20 jaren."

***

Tot zover de verslagen in de Zuidwillemsvaart.

 


 


 

Willi Martinali en vriendin Maria Kruijsen

Tot Slot
 


Hieronder volgt nog een aanvulling op de tekst hierboven door Willi Martinali,
die later, nadat Nol zijn straf  had uitgezeten en weer teruggekeerd was in Deurne, regelmatig op bezoek ging bij diens vrouw.

Bijzonder is dat vrijwel iedereen in Deurne, ook de ouderen, in de volksmond de naam "Nol Bol" of  "Nol Bonk" zijn gaan gebruiken in plaats van de echte naam van Nol v. d. Zanden.


Oudere mensen in Deurne zullen zich nog wel herinneren uit de vooroorlogse jaren '20 - '30, dat ik zo nu en dan ook Deurne 'n bezoek bracht om muziek te maken. Ik was toen 15 jaar.
De zigeuner Willi Muis en ik gaven onze bezittingen in bewaring bij de familie van Hout in de Houtenhoek. Ze hadden een sigarenmakerij.
Van hen hoorden ik voor 't eerst het verhaal van de 'goede moordenaar' Nol Bol.
Jaren gingen voorbij, maar tijdens de Duitse bezetting zocht ik mijn toevlucht als onderduiker en inwoner weer in Deurne en mijn onderdak was de oude leegstaande sigarenmakerij van de weduwe van Hout.
Daar begon ik mij te bekwamen in de schilderkunst. Ik kwam elke middag lang ý huisje waar Hanneke en Nol Bol woonden, op de hoek van de Visser, want mijn middagpot haalde ik om beurten bij de pastoor, ziekenhuiskeuken of bij de fraters.
's Zomers zat Nol altijd voor zijn huisje achter een meidoornhef. Het was niet gemakkelijk vriendschap met hem te sluiten; Nol was stil, stroef en gesloten. Ik zag hem nooit lachen.
Hanneke en Nol waren arm; als ik mijn warm eten met hen deelde, ontdooide Nol meer en meer en zo heb ik toch nog heel wat met hem afgepraat over Deurne vroeger; over de moord hebben we nooit 'n woord gerept.
Nol hield veel van dieren, Hanneke had vier poezen. In 't begin vond hij mij 'n rare snuiter, maar toen ik liedjes voor hem ging zingen, liedjes die de zangeres zonden naam nu zingt, stond hij meer en meer voor mij open.
In het huisje was het knus en gezellig. 'n Echte schouw en bedsteden met gebloemde gordijnen.
En daar opeens moest Nol van het hiervoormaals naar het hiernamaals, naar zijn Eeuwige Rechter, die Nol al lang als de 'Goede Moordenaar' had opgenomen.
Hanneke bleef alleen. Eenmaal per week bracht ik haar een bezoek. Hanneke was een beetje bang van mij. Ik zag er voor die tijd provoachtig uit met lange haren, korte broek en barrevoetssandalen.


 

De rozenkrans

Zo gebeurde het dat een vriend van mij vroeg 'Willi jij bent toch 'n magiër, je kunt toch zeker ook voorwerpen opsporen'. Ja, zei ik, dat kan ik, maar dat wil niet zeggen dat ik het dan doe, want ik doe meestal niet wat andere mensen al gedacht hebben wat ik doen moet, ik doe wat ik zelf denk dat ik doen moet. Hij vertelde dat zijn zuster al jaren een zilveren rozenkrans kwijt was, of ik wist waar ter wereld die te vinden zou zijn. Het opsporen van mensen en dingen is al zo oud als de mensheid zelf. Heel vroeger kon elk mens het, ze zijn het afgeleerd.
Veel lezers zullen glimlachen, ik wijs het op Shakespeare 'Er is meer in de hemel en aarde dan je gedroomd heft in je filosofie, Horatio'.
Dat er nog zoveel is wat we niet weten; de magie is een geloof als elk ander. Zij is in haar vormen en uitingen min of meer overeenkomstig met riten, dogma's en andere geloven, met dit verschil, zij zet het symbool op de plaats van het woord, en het teken op de plaats van het gebed. Haar in het dezerzijds getransponeerde generzijds is niet minder maar ook niet meer waard dan dat van andere religies.
Van kinds af aan heb ik in analogieën gedacht, de wortel van het leven brengt stengel, bloem en vrucht voort in de ziel, verschijnsel van het levende denken dat voortdurend uit de waarheid opstijgt en bewust en vanzelf vorm verleent in samenhangen van begrippen.
Dat is het denken in analogieën. Dan zijn de twee helften van het denken herenigd tot het enig ware denken, de mens waardig.

Welaan dan, bij mijn bezoeken aan Hanneke Bol heb ik nooit een zilveren rozenkrans gezien. Bij mijn onderzoekingen naar deze, kwam ik steeds op 't zelfde punt terug, in 't huisje van Hanneke, dáár zou ie te vinden zijn. Voorzichtig probeerde ik te achterhalen, waar Hanneke de noster verborgen hield. Er hingen er verschillende aan de muur, en ik bracht het gesprek over het weer, en de poezzen, ineens over naar de rozenkransen.
'Hanneke' zei ik, wat heb je toch veul Paternosters
.
'Joa, dur bid ik veul aan vur onze Nol'. Hanneke keek verschrikt als 'n kind en zei 'maar ik zal auw is wa anders laoten zieje'. Ze rommelde wat in de kastla en ...haalde een zilveren rozenkrans voor de dag.
'Kieke's wanne sgonne, hedde zoiets oit gezien? Ikdurf er nie an te bidde, hij is nie van meen, want ik hebbum gevonne in de keerk, ik weet ok nie van wie dettie is'.
Ja, Hanneke, als je nu eens wist wie de noster verloren had, zou je hem dan terug geven?
'Tuurlijk zo ikkum teruggeive, wittegai dan va wie dettie is? Kaande gai dan hekse, ik heb altijd 'n bietje sgrik vannu gehad'.
Nee,Hanneke, hekse kan ik niet, ik weet 't gewoon. Hanneke was een flauwte nabij. Ik gaf haar een reep chocolade (Hanneke snoepte zo graag) en ze bekwam van haar schrik.

Hanneke, als je nu een goede beloning krijgt van de rechtmatige eigenaar, is het dan goed?
'Jao', zei Hanneke. Ik heb de noster noit mee in de kerk durven nemen, wa zôn de mense wel nie van me denken?'
Ik gaf alles door aan m'n vriend. Hij kreeg de zilveren rozenkrans terug en Hanneke haar beloning.

Rest mij nog te zeggen, dat Hanneke mij van alles wilde toestoppen, de kleren, klompen en schoenen van Nol, die ik niet aannam, ze pasten mij trouwens niet.
'He, he, jongen toch, en ge het toch zo'n kort bukske an, en zo'n kowwie sgoewen, kan ikkuw dan nerreste blij me maoke? Hiejer, de lozie van onze Nolle vadder, en hiejer 'n par sgon potte, die zijn nog van ons moeder geweest, en hierjer ne'n auwe koffiemeule. Ik heb toch nog inne neije.'
Ik moest en zou het allemaal aannemen. Later is Hanneke in het bejaardenhuis terecht gekomen. De weefkes bij de weefkes en de mennekes bij de mennekes.
't Huisje werd gesloopt. De vazen werden mij met zachte drang afhandig gemaakt door een pastoor, het horloge eveneens met zachte drang door een bekende Brabantse streekschrijver.
 

Op de foto de Koffiemolen met rozenkrans en rechts een schilderijtje van Martinalie van Hanneke


De koffiemolen en een zwarte rozenkrans zijn nog in mijn bezit, zodoende denk ik nog wel eens aan Hanneke en Nol, met een stille groet, en het is net alsof ik de koffiegeur nog ruik.

Mocht iemand van de lezers 'n voorwerp verloren zijn, neem dan deze raad van mij aan ... zoek het zelf.

Willi Martinali     -    Deurne, juli 1976.